Economische groei is de basis van onze welvaart en de vrije markt is de beste manier om die groei te garanderen. Wie in of na de jaren tachtig is geboren, weet niet beter dan dat dit een onontkoombare waarheid is. Voor deze groep is het vanzelfsprekend dat het politieke beleid wordt bepaald door de vraag hoe de economische groei het best gediend kan worden. Het gaat hier echter niet om een natuurwettelijke noodzaak maar om een ideologie waarin waarde eerst en vooral een financieel-economisch begrip is.
Deze ideologie laat weinig tot geen ruimte voor andere visies op de koers en de inrichting van de samenleving. In de woorden van Mark Rutte, nu al meer dan tien jaar de CEO van de BV Nederland: ‘Voor visie moet je naar de opticien.’ In zijn optiek is visie een olifant die het zicht belemmert. Wat anderen ‘opportunistisch’ noemen, noemt hij ‘realistisch’. Er is geen alternatief, zoals de conservatieve Engelse premier Margaret Thatcher aan het begin van de jaren tachtig al stelde. Die opvatting leidt tot apathie en berusting in de gevestigde orde, waar conservatieve leiders uiteraard heel blij mee zijn, al zullen ze daar niet openlijk voor uitkomen. Alleen onverbeterlijke idealisten nemen nog aanstoot aan de sociale, economische en ecologische spaanders, die volgens het spreekwoord overal vallen waar gehakt wordt.
In de jaren zeventig waren er nog wél alternatieven, verschillende visies op de koers en de inrichting van de samenleving, die werden uitgedragen door politieke partijen, die allemaal een eigen gezicht hadden waar ze nu amper van elkaar te onderscheiden zijn. In die kleurrijke, later vaak verguisde jaren durfde men nog te dromen en werd de samenleving opengebroken. Men koesterde (soms heel naïeve) idealen en immateriële waarden die ook in het politieke beleid werden meegenomen, zoals ‘welzijn’, ‘solidariteit’ en ‘kwaliteit van leven’.
Hoewel de jaren zeventig ook het begin waren van het ‘ik-tijdperk’, heerste er wel een sterk gemeenschapsgevoel. In 2005 schreven Jos van der Lans en Antoine Verbij een Manifest voor de Jaren Zeventig, waarin zij betoogden dat die tijd achteraf bezien beter het ‘wij-tijdperk’ had kunnen heten. Publieke voorzieningen vormden het zachte hart van een verzorgingsstaat waarin de overheid niet dienstbaar was aan de belangen van grote banken en bedrijven maar aan die van haar burgers. Medemensen werden nog niet gezien als concurrenten in een economische ratrace. Woningen, energie en een ziektekostenverzekering waren nog niet onbetaalbaar door de marktwerking die alles juist goedkoper had moeten maken. Het rapport van de Club van Rome dat in 1972 verscheen heette Grenzen aan de groei. Dat had een enorme impact op het mondiale milieubewustzijn. Toen waren diverse politieke leiders wel gevoelig voor het idee dat er minder geconsumeerd zou moeten worden, maar nu, ruim vijftig jaar later, zijn er bar weinig politici die durven te beweren dat de economie, het bbp, niet meer zou moeten groeien.
“De uitspraak dat er geen alternatief is, is een selffulfilling prophecy geworden.”
Is het leven er sinds de jaren zeventig beter op geworden? Voor de bovenlaag wel, financieel gezien, maar onder de rest van de bevolking is het besteedbaar inkomen eerder af- dan toegenomen. De woningnood is groter dan ooit en met het milieu gaat het bepaald niet beter. De privatisering van de publieke ruimte gaat hand in hand met het verval van het maatschappelijk middenveld (kerken, vakbonden en andere civiele actoren die de meningen en belangen van bepaalde groepen vertegenwoordigen). Dat middenveld was een belangrijke drijvende kracht achter veel van de fundamentele veranderingen in de jaren zestig en zeventig, een rol die sinds het begin van de jaren tachtig is overgenomen door het harteloze mechanisme van de markt. Burgers worden steeds meer op zichzelf teruggeworpen en velen hebben het idee opgegeven dat zij zelf enige invloed kunnen uitoefenen. Omdat ook het merendeel van de volksvertegenwoordiging meegaat in het marktdenken van het kabinet, lijkt het huidige gedoogparlement nauwelijks nog te functioneren als een effectief tegenwicht voor het neoliberale narratief. En zo is de uitspraak dat er geen alternatief is een selffulfilling prophecy geworden.
De laatste jaren denk ik steeds vaker dat het goed is dat er nog vergrijsde idealisten zijn die, hopelijk, het geloof in alternatieve waarden en belangen levend kunnen houden voor de generaties na hen, in een eeuw die noch óm noch vooruit wil kijken. Misschien denk ik dat omdat ik intussen ook zo’n levend relict ben. Ik zou niet zonder meer willen oproepen tot een terugkeer naar een tijd die vaak ook tenenkrommend kneuterig kon zijn. Je kunt best met je tijd meegaan en toch blijven vragen: waar moet dit heen? Bezien vanuit een alternatiefloos realisme is de wereld (en daarmee wijzelf) reddeloos verloren. In dat geval kan alleen idealisme ons redden.
Citeer dit artikel: Ter Verdieping, aflevering 5, 2023
Relevante gesprekken bij dit Artikel:
Met Bram Mellink en Merijn Oudenampsen
Met Jos de Mul